Vinkensport in het begin van de 20ste eeuw
Aan het begin van de 20ste eeuw kende vinkensport echter terugval.
Nieuwe tijden brachten andere inzichten en verblinden van vinken werd met groeiend ongemak als barbaars ervaren. Radicalen en media pakten bovendien vinkensport en de gehele vogelvangst bijzonder hard aan. Aangedikte informatie werd keer op keer schaamteloos de wereld ingestuurd.
Pas in 1906 rees onder de vinkeniers de gedachte, ziende vinken in verblinde kooien te laten zingen. Daar kon menig speler, zij het met enige aarzeling, zich in vinden.
Ondertussen ondertekenden 14 landen waaronder België, de uiterst belangrijke Conventie van Parijs die vooreerst afspraken maakte ter bescherming van nuttige vogels voor de landbouw.
Even later lag vinkenierend Vlaanderen in het epicentrum van de Grote Oorlog. Duitsers waren gekant tegen vangen van vogels en vooral tegen het verblinden ervan. Een onderbreking van het vinkengebeuren bleef niet uit.
Verordeningen door de bezetter en strenge maatregelen noopten niet langer met blinde vinken te wedijveren. Het was ene Camiel Erffelynck uit Gent die in 1917 de gesluierde kooi voor ziende vinken in het leven riep.
Na 14-18 bloeide met gedempt enthousiasme vinkensport weer op. Ziende vinken werden her en der opnieuw blinde vinken. Vooral onder druk van Koningin Elisabeth werd vanaf 23 oktober 1923 het verblinden van vinken en vogels in het algemeen, bij wet verboden.
Tevens was de vink niet langer een consumptievogel. Zettingen met blinde vogels konden nog, doch op 10 september 1924 verbood de wetgever het vervoer van blinde vinken.
22 maart 1929 stelde uiteindelijk een einde aan het bezit ervan.
Aanhoudende verordeningen legden, mede onder druk van opposanten, het vangen van vogels steeds weer nieuwe beperkingen op.
Vinkeniers deelden in de klappen. Regelgeving bemoeilijkte nog maar eens hun hobby. Wrevel en misnoegdheid werd het deel van de vogelhouder.